Esperanto
FEL, waar de Esperantobeweging beweegt!
Contacteer ons Contacteer ons
Zoek op de Esperanto-webstek

Een eigen gezicht voor Europa


Enkele jaren geleden las ik in een essay in TIME, een beschrijving van het essentiële verschil tussen een Europeaan en een Amerikaan. Amerikanen, hoewel van oorsprong migranten uit alle hoeken van de wereld, voelen zich op de eerste plaats Amerikaan... en in zekere zin wordt dat uitgedrukt door het gebruik van het Engels. Europeanen daarentegen voelen zich op de eerste plaats Brit, Fransman, Duitser, Belg of zelfs Vlaming... en ook dat wordt uitgedrukt in taal. De alom verdedigde idee van veeltaligheid voor Europa vindt daarin zijn voedingsbodem.
Uit deze vaststelling blijkt dat taal niet alleen middel tot communicatie is, maar ook dient als groepskenmerk. Door hun taal identificeren mensen zich met een bepaalde groep. Indien dit niet het geval zou zijn, dan zouden nationale talen in Europa reeds bij het ontstaan van het Romeinse Keizerrijk zijn uitgestorven. Veeltaligheid is voor Europa dus een essentieel gegeven, en door vele politici wordt daarom de huidige taalsituatie en taalpraktijk verdedigd.
Nochtans is veeltaligheid, blijkens het artikel van Rik Monard (DS, 31 juli 1997) niet voor iedereen evident en groeit beetje bij beetje het besef dat na één Euromunt ook één Eurotaal uiteindelijk onontbeerlijk zal blijken. Enigszins vanop afstand bekijken de Oost-Europese landen de taalevolutie in het ééngemaakte Europa. Want hoewel zij staan te dringen om toe te treden tot de economische unie, zijn zij geenszins bereid hun culturele eigenheid op te offeren. Hun objectiverende kijk op wat zich op het Europese taallandschap afspeelt, biedt ons interessante stof tot nadenken.
Zlatko Tisljar, directeur van Interkultur, een bedrijf dat culturele uitwisselingen tussen Europa en Oost-Europese landen coördineert, maakte tijdens een lezing voor een internationaal gezelschap een scherpe analyse waarin hij enkele rake ideeën uitwerkte. Uit die bijdrage putten wij voor dit artikel.

Subsidiariteit als basis van Europa
Het begrip subsidiariteit is, mede door de koppige houding van Groot-Brittannië, een kernbegrip in de Europese eenmakingsstrategie. Deze structuur staat lijnrecht tegenover centralisme. Waar centralisme van bovenaf ideeën en plannen uitdenkt en uitwerkt, die later door lagere niveaus willens nillens moeten worden aanvaard en toegepast, begint de subsidiariteit van onderuit. Belangrijk daarbij is dat elk niveau vrijwillig een aantal van zijn rechten en privilegies afstaat aan een hoger echelon.
Uitgaande van het principe van de subsidiariteit, kan men Europa zien als een piramide van locale gemeenschappen, regio's, Euregio's, nationale staten om uiteindelijk uit te monden in het ene Europa. Het zal de lezer echter niet ontgaan dat het Europese subsidiariteitsmodel een vals, of althans verbasterd model is. Immers het laagste niveau ligt in Europa niet bij de locale gemeenschappen, maar bij de nationale staten. We kunnen hier dus enkel spreken van nationaal centralisme binnen een Europese subsidiariteit. Rik Monard noemt dit: negentiendeͥeuws staatsnationalisme en verouderde structuren.

Individu en identiteit
Het gelaagde subsidiariteitsmodel vinden we weerspiegeld in de individuele identiteitsvorming. Elk individu, louter om te overleven, heeft een groep nodig waarmee het zich kan identificeren. Aanvankelijk is dat het gezin, later wordt dat de straat, de school, de locale... nationale gemeenschap om tenslotte eventueel uit te monden in de Europese burger of verder nog de wereldburger. Die individuele identiteit is geen vast gegeven, zij evolueert met de persoonlijke ontwikkeling, maar ook met de toevallige (politieke) ontwikkeling die het woongebied doormaakt.
Het belangrijkste kenmerk van de eigen identiteit is de taal. Op het laagste niveau de thuistaal, dan het dialect, dan de standaardtaal ֠een min of meer artificiële 1;, maar tegenover de dialecten neutrale taal gebaseerd op elementen van verscheidene dialecten.
Een politieke structuur die gebaseerd is op subsidiariteit, moet daarom die verschillende talen toelaten. Omdat Europa echter geen zuivere subsidiariteit heeft, wordt dit taalrecht enkel aan de nationale talen toegekend. Toch is geen enkele staat erin geslaagd dialecten of regionale talen uit te roeien. De reden daarvan is juist daarin gelegen dat taal niet enkel (of zelfs niet vooral) een communicatiemiddel is, maar veel meer een kenmerk van identificatie. Taalherleving, zoals dat in Vlaanderen reeds vanaf het einde van de vorige eeuw opbloeide, dat nu ook voorkomt in o.a. Ierland en Catalonië, in tal van andere regioҳ van Europa, maar bijvoorbeeld ook bij de Maoriҳ in Australië, is daarvan het duidelijke bewijs.

Welke identiteit voor Europa?
Het is duidelijk dat wil Europa slagen, er ook een Europese identiteit moet ontstaan. Economisch ligt die identiteit binnen handbereik met de invoering van de Euro. Dat die economische identiteit echter niet voldoende is mag blijken uit de opmerking van Wim Peeters van de jong-socialisten in een werkgroep over onderwijs en cultuur. Hij stelt: "Als de Euro echter weinig meer is dan een hol symbool, waarachter regeringen zich verstoppen om in naam van Europa nationale bezuinigingsacties en sociale afbraak te vermommen, is enige scepsis op zijn plaats." Op dezelfde wijze maakt ook het linguïstische beeld van Europa een versplinterde indruk.
Wanneer we de idee van subsidiariteit en identificering op Europa en zijn taal toepassen, zien we dat een Europese taal onontbeerlijk is. Die taal moet niet zozeer functioneren als communicatiemiddel dan wel als identificatiekenmerk. De heer Tisljar is hier formeel: Als Europa er niet in slaagt een eenheidstaal te vinden, dan zal het binnen de kortste keren uit elkaar vallen.
Zoals nationale standaardtalen neutraal zijn tegenover de dialecten, zo moet die Europese taal neutraal zijn ten overstaan van de nationale standaardtalen. Omdat zij de situatie verkeerd inschatten en taal enkel zien als communicatiemiddel en haar bindende functie over het hoofd zien, proberen de Europolitici de facto het Engels als Europese taal op te dringen. Maar het Engels is in Europa niet neutraal2;, en voorbeelden uit het verleden ͠het meest recente de voormalige Sovjet͕nie ͠hebben overduidelijk bewezen dat politieke éénmaking op basis van een opgedrongen niet-neutrale eenheidstaal tot mislukken gedoemd is.
De identificatie van de Europese burger ligt op drie niveaus: regionaal, nationaal en Europees. Daaraan beantwoorden drie talen: het dialect, eventueel de taal van de regio, de nationale standaardtaal en de Europese taal. Iedereen kan vrijwillig naar een ander territorium verhuizen ͠en daar de lokale taal leren; iedereen kan even vrijwillig willekeurig welke andere taal leren, maar niemand kan worden gedwongen zijn eigen taal te laten en verplicht worden een andere taal te leren.

De keuze van een taal
Welke talen staan Europa ter beschikking die allen op een gelijkwaardig niveau op school kunnen leren? In principe kan dat elke nietͅuropese wereldtaal zijn. Dit is een onwaarschijnlijke situatie die momenteel enkel voorkomt in voormalige koloniale gebieden, waar de taal van de kolonisator neutraal is ten opzichte van de locale talen. Maar er bestaan ook andere neutrale talen. Daaronder vindt men de oude voorbeelden, het Latijn of het Oud͇rieks, maar ook het moderne en nieuwe Esperanto.
Allebei die oplossingen werden reeds toegepast: een kunstmatige en grammaticaal eenvoudige taal werd ingevoerd in Indonesië toen vele eilanden met vele locale talen tot één staat werden aan elkaar gesmeed; iets gelijkaardigs deden Kenia en Tanzania met hun keuze voor het Swahili. Israël daarentegen zag meer heil in de andere weg en moderniseerde het oude Hebreeuws tot een nieuwe en levendige nationale taal.

De keuze aan de burger
Om de subsidiariteit en de democratie ten volle te laten spelen zou men de keuze aan de burger moeten laten. Na een intensieve en objectieve informatiecampagne via de massamedia zou hen in een referendum de vraag kunnen worden voorgelegd: welke taal kies je? Sommige Esperantosprekers ͠onder wie ook Zlatko Tisljar ͠lijken ervan overtuigd dat in zulk scenario het Esperanto een redelijke kans op de overwinning zou maken. Het beschikt immers over grote troeven: maximale flexibiliteit en interne logica, maximaal economisch rendement tegen minimale onderwijs- en leerinspanningen.
Toch het is twijfelachtig of dit scenario het ooit zal halen. De impact van een objectieve en intensieve informatiecampagne ͠voor zover zoiets echt mogelijk is ͠blijft gering, en zelfs al zou er een positieve uitslag uit de bus komen, dan nog staan tal van andere politieke en economische belangen de uitvoering van zoҮ plan in de weg.

1. Over het artificiële van de standaardtalen schreef wijlen Edward Symoens een korte tekst: Natuurlijkheid en kunstmatigheid van een taal. Wie twijfelt aan deze kunstmatigheid kan ook eens bedenken hoe moeilijk de Noord͎ederlandse norm van het Nederlands in Vlaanderen voet aan de grond krijgt "omdat die zo gemaakt klinkt". En wat betekent "gemaakt" hier anders dan kunstmatig?
2. Over de neutraliteit van het Engels kan men zeer uiteenlopende meningen hebben. Zeker is dat het Engels dat internationaal gebruikt wordt nog zeer dicht staat bij de moedertaal van de inwoners van Groot͂rittannië, zodat zij een leervoorsprong hebben. Maar die twee talen groeien uit elkaar, zoals trouwens het Engels als moedertaal van de Engelstalige landen (zie Horizontaal, 1997/6, p. 8).

Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020