|
Gemakkelijk(heid)s(te)-oplossingOver die vraag publiceren we hier de opinie van John C. Wells, hoogleraar in de fonetiek aan de Universiteit van Londen. Het probleemHet voordeel van het aannemen van één enkele gemeenschappelijke taal voor communicatie over nationale en linguïstische grenzen heen, staat ongetwijfeld voor iedereen buiten kijf. Niemand kan erin slagen alle 11 officiële talen van de Europese Unie (EU) (Deens, Duits, Engels, Fins, Frans, Grieks, Italiaans, Nederlands, Spaans, Portugees en Zweeds; toestand in 1999) te beheersen, nog afgezien van de andere talen die er in de loop der jaren naarmate de Unie zich uitbreidt, zouden kunnen worden toegevoegd (IJslands, Kroatisch, Tsjechisch, Ests, Lets, Hongaars, Litouws, Pools, Slowaaks, Sloveens, Turks...). Op wereldvlak moeten we rekening houden met ruim vijftig gestandaardiseerde geschreven talen en meer dan 3000 verschillende talen in het totaal. Welke taal zullen wij gebruiken om handel te drijven met de Arabische wereld, met China, met Japan? We hebben een tweede taal nodig die iedereen kan leren om te gebruiken naast de eigen moedertaal. EngelsMomenteel probeert de wereld dit probleem te ondervangen door massaal te kiezen voor het Engels. In steeds toenemende mate heeft in de tweede helft van deze eeuw de opinie post gevat, dat het Engels is voorbestemd om dé internationale taal te worden, die door iedereen moet worden geleerd. Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt het Engels inderdaad onderwezen in de meeste scholen van West-Europa en zelfs van de wereld. Er is nu een generatie van jonge volwassenen en van middelbare leeftijd die op school Engels hebben geleerd en die dus in staat zouden moeten zijn die taal te gebruiken voor internationale communicatie. En tot op zekere hoogte kunnen zij dat ook. Velen hebben inderdaad genoeg Engels als vreemde taal geleerd om basisinformatie uit te wisselen. Jammer genoeg zijn ze echter inderdaad slechts in staat om (vrij triviale) basisinformatie uit te wisselen. Voor meer complexe en subtiele onderwerpen, zowel in gesproken als in geschreven vorm, blijkt hun kennis al te vaak onvoldoende te zijn. Dit is zelfs het geval voor diegenen die heel wat jaren hebben geofferd aan vlijtige studie van de taal. Sommigen menen dat zij best wel wat Engels kunnen lezen en verstaan, maar dikwijls voelen zij zich onzeker en zwak wanneer het erop aan komt om zelf te spreken en te schrijven. Wanneer zij geconfronteerd worden met de typische manieren van spreken van Britten, Amerikanen of andere moedertaalsprekers (van het Engels), kunnen zij niet meer volgen; in elk geval kunnen zij niet meer ongeremd aan het gesprek deelnemen of als gelijkwaardige partners onderhandelen. Marktonderzoek door het reclamebureau Lintas (Parijs 1989) toonde aan dat een eenvoudige Engelse testzin in Nederland door minder dan de helft van de testpersonen (een representatief staal van de volwassen bevolking) correct werd begrepen; in Duitsland door minder dan één derde en door minder dan 10 % in Frankrijk, Spanje en Italië. In Italië begreep zelfs minder dan 4 % de zin correct; en van de testpersonen jonger dan 25 gaf (toch nog altijd) nauwelijks 7 % een juist antwoord. De conclusie kan niet anders zijn dan dat zelfs na jaren onderwijs in het Engels op zijn minst de Italianen er niet in zijn geslaagd het taalprobleem op te lossen. De redenen waarom deze leerlingen zo weinig succes hebben bij het studeren van het Engels zijn legio. De fonetiek van het Engels veroorzaakt grote moeilijkheden. De spelling van de taal is, zoals welbekend, totaal inconsistent. De woordvorming is vrij eenvoudig, maar de zinsbouw is opvallend ingewikkeld eens men het niveau van de enkelvoudige zin verlaat. De woordenschat is rijk - d.w.z. zeer uitgebreid, maar deze rijkdom brengt voor de leerling het probleem mee dat hij heel wat geheugenenergie moet spenderen om het subtiele verschil in betekenis tussen bijna-synoniemen te onthouden. De samengestelde werkwoorden betekenen even zoveel valkuilen. In het werkwoordsysteem is vooral de notie „aspect” een rijke bron voor vergissingen. Verder worden tal van „functiewoorden”, essentieel voor een juist begrip en een juiste interpretatie van nuances, in het normale taalgebruik „zwak” gerealiseerd - dit wil zeggen onbeklemtoond en vaak in een verkorte vorm. Daardoor worden ze vaak niet opgemerkt door niet-moedertaalsprekers. Anderzijds wekken deze laatsten door deze vormen wel beklemtoond uit te spreken, bij moedertaalsprekers de indruk dat zij een bijzondere nadruk op die woorden willen leggen. Tenslotte is de klemtoon van Engelse woorden erg veranderlijk en slechts in beperkte mate onderhevig aan regels, dus voorspelbaar. Daarenboven is de intonatie - de zinsmelodie - ingewikkelder dan in de meeste andere talen. Er zijn echter ook nog externe redenen waarom het Engels eigenlijk niet aanvaardbaar is als gemeenschappelijke internationale taal. Het is unfair: Engels gebruiken geeft aan de moedertaalsprekers van die taal een oneerlijk voordeel. In Europa zijn dat de Britten en Ieren, in de wereld komen daar de Amerikanen, de Australiërs en anderen bij. Velen zien daarin het gevaar dat de wereldmozaïek van inheemse talen en culturen zal worden omgeruild voor de alles-verslindende Amerikaanse Coca-Cola en Disneyland pletwals. EsperantoDe gebruikers van het Esperanto hebben bewezen - en bewijzen elke dag opnieuw - dat er een andere weg is. Als een „ontworpen” taal, gebaseerd op Europese wortels maar verregaand gestandaardiseerd, biedt het Esperanto het voordeel dat het veel gemakkelijker te leren is dan etnische talen. Een eeuw van effectief gebruik in tal van landen heeft bewezen dat het een levende, functionerende taal is en niet het één of ander studeerkamerproject. (Het is nog steeds niet algemeen geweten dat Esperanto een echte taal is waarin honderdduizenden mensen met elkaar spreken: elkaar ontmoeten, trouwen en kinderen groot brengen.) Daarom betekent het Esperanto een eerlijke oplossing voor het probleem. Het Esperanto behoort niet toe aan een bepaalde natie of etnische groep - het is ieders eigendom op gelijkwaardige wijze. Het geeft aan geen enkele taalgroep een overwicht over alle anderen. Het is ongetwijfeld oneindig veel eerlijker dat 100 % van de wereldbevolking een gemakkelijke taal moet leren, dan dat 90 % een moeilijke taal moet leren, terwijl 10 % - door het stom toeval dat zij toevallig in een bepaald land geboren zijn - die taal gratis voor niets krijgen. BesluitHet Esperanto verdedigen en naar voren schuiven betekent een radicaal herdenken van onze houding tegenover het taalprobleem in de wereld. De kracht van een status-quo is zeer groot - er zijn tal van politieke, economische en sociale factoren om het huidige gebruik van het Engels voort te zetten. Toch wil ik er met aandrang op wijzen dat de argumenten die voor het invoeren van het Esperanto pleiten, op lange termijn sterker zullen blijken. Esperanto vertegenwoordigt ontegensprekelijk een gelijkere en een efficiëntere oplossing voor het taalprobleem in de wereld. (vert. gvd)Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020 |