|
Internet bevordert gebruik kleinere talen en EsperantoToen zo'n jaar of vijftien geleden het internet doorbrak bij een breder publiek zagen heel wat mensen daarin de definitieve bevestiging van het Engels als de hegemonische wereldtaal en daarmee zou ook het einde van de enorme diversiteit aan kleine taaltjes in de wereld ingeluid zijn. Voor die talen was immers geen plaats weggelegd in de moderne communicatiekanalen. Zelfs een aantal grotere talen waren quasi afwezig. In het wereldwijde web was het Engels voorbestemd de norm te worden. Zowat alle grotere websites waren immers Engelstalig en ook de technische ondersteuning was voornamelijk Engelstalig. Weinigen beseften toen dat het vrije karakter van dat internet kleinere talen én kunsttalen als Esperanto net een nieuw leven kon geven. Degenen die wat bekend zijn met hoe websites functioneren zullen wellicht nog de tijd herinneren dat html zowat de enige programmeertaal was in courant gebruik en dat interactiviteit nog iets was voor de professionelen. Wie in die begindagen zelf een persoonlijke website in elkaar flanste behielp zich met allerlei goedkope of gratis programma's waarmee heel summiere websites konden gemaakt worden, meestal in html, sommigen waagden zich al eens aan java en soortgelijke om wat meer dynamiek in een website te scheppen. Het beter programmeerwerk voor hippe sites was het exclusieve terrein voor IT-bedrijven die daar geld voor hadden. Dus die waren in het Engels. Het gebruik er van kostte geld, ook aan auteursrechten op de software. Vanaf eind jaren negentig evolueerde het internet van een statisch medium (waar men voornamelijk informatie opzocht, las en bekeek) naar een echt interactief medium, waar het brede publiek actief ging meewerken in de aanmaak en verspreiding van informatie. De zogenaamde “open bron” software was daarbij van groot belang. Dat begon met nieuwsgroepen en de eerste zogenaamde 'fora' (geschreven in de vrije broncode php en vrij flexibel), vandaag beschikken we over heuse vrije encyclopedieën als Wikipedia en de zogenaamde 'sociale-netwerk' sites als Facebook en soortgelijke (bijna allemaal trouwens op die php code gebaseerd). Ook Youtube is een succesverhaal: waar het bewegende beeld vroeger voorbehouden was voor de grote televisiezenders en productiehuizen, kan nu eenieder eender wat filmen met een goedkoop toestel en dat aan de hele wereld tonen. Het spreekt voor zich dat de impact daarvan op onze internationale communicatie enorm zal worden. Een merkwaardig (maar wel logisch) gevolg is ook dat het veelvuldig aangekondigde quasimonopolie van het Engels gebroken is. Vandaag kan eenieder met een internetaansluiting zogenaamde 'weblogs' volschrijven in verschillende vormen en met meer of minder virtuele toeters en bellen. Programmeerkennis is daar zo goed als niet voor nodig. Er zijn ook talloze andere kanalen om informatie te verspreiden die evenmin enige kennis van informatica vergen. En dat kan in eender welke taal. Dankzij het concept van “open bron software” zijn er ook heel wat programma's beschikbaar in honderden talen. Veel fundamenteler is echter het groeiend aantal mensen dat er gebruik van maakt. Het is immers een stijgende vraag die het aanbod stimuleert (en omgekeerd), ook in de 'markt' van de talen. Naarmate meer en meer mensen uit kleinere taalgebieden actief worden op het internet, groeit het aantal toepassingen in die talen. Europa is op dat vlak een pionier: heel veel zogenaamde 'minderheidstalen' die weinig aan bod komen in de reguliere media en het officiële openbare leven, waren er snel bij om hun weg te vinden in het cyberleven. Ook Esperanto was er snel bij. Omdat het internet zulk een etherisch en diffuus gegeven is is het moeilijk om een globaal beeld te hebben van de sterkte van verschillende talen. Een van de inmiddels klassieke truuks is het woord 'Esperanto' in tikken in google of een andere zoekrobot en kijken hoeveel resultaten er uit de bus komen. Men zou dit ook met een boel andere talen kunnen doen. Daar komen echter een aantal praktische problemen bij kijken. Om te beginnen is de vermelding van “Esperanto” (of welke andere taal ook) helemaal geen garantie voor het effectief gebruik ervan, veel websites kunnen er over gaan zonder in die taal geschreven te zijn. Neem bijvoorbeeld de fictieve taal Klingon (of: “tlhIngan”) uit de Star Trek televisiefranchise (die taal werd door de fans volledig uitgewerkt en Shakespeare's Hamlet werd er onder meer in vertaald). “Klingon” levert 7 miljoen zoekresultaten op via Google, de benaming “tlhIngan” een goede 110 000. Maar lang niet alle 110000 zijn in die taal geschreven, de meeste zijn descriptief, en dat geldt zeker voor de zeven miljoen. Nemen we een ander voorbeeld, het Baskisch, een minderheidstaal gesproken door een dik half miljoen mensen in het noorden van Spanje en het zuiden van Frankrijk, dat in het Baskisch zelf 'Euskara' heet. Met 'Euskara' komen we via Google op 85 miljoen resultaten. Maar er zijn zeker geen 85 miljoen websites in het Baskisch geschreven. Net zo min zullen er 50 miljoen websites in het Esperanto zijn. Het aantal websites in een taal valt dus moeilijk te tellen. Om het virtuele succes van een taal te meten kunnen we beter kijken naar een aantal representatieve meertalig toepassingen. Wikipedia is daarbij een van de meer interessante meetinstrumenten. Deze “vrije encyclopedie” kan zowat door iedereen aangevuld worden en bestaat in steeds meer talen (momenteel een 250-tal). Grotere talen in de wereld zijn uiteraard ook het meest 'actief': Duits heeft ongeveer 1,1 miljoen artikels ; Engels 3,3 miljoen ; Spaans 632 000; Frans 980 000, Nederlands 621 000. Het aantal artikels is overigens niet noodzakelijk evenredig met het aantal sprekers in de wereld, zoals het kleine verschil tussen Spaans en Nederlands toont. Het Arabisch telt slechts 130 000 artikels, het Chinees (standaard Mandarijn) telt slechts 300 000 artikels. Internetaansluiting is ook van groot belang en op dat vlak lopen de ex-koloniaal Spaanse, Arabische en Chinese taalgebieden achter op de Europese en Amerikaans-Engelse. Dialecten, kleine talen en zogenaamde minderheidstaal zijn sinds enkele jaren ook heel actief op Wikipedia, vooral de Europese. Enkele cijfers van Wikipedia-edities in verschillende talen: Aragonees 22000, Bretoens 30 000, Corsicaans 6000, Welsh 30 000, Baskisch 60 000, Fries 16 000, Iers 11 000, Sorbisch 6000, Koerdisch 14000, Limburgs 6000, Platduits 16000, Occitaans 22000, West-Vlaams zo'n 4000, Waals zo'n 12000, Aymara 800 (dat lijkt weinig, maar de taal wordt pas sinds heel kort officieel onderwezen in Bolivia, hetzelfde geldt trouwens voor het Koerdisch in Noord-Irak). Regelmatig worden er nieuwe opgestart. Zelfs het al lang uitgestorven Angelsaksisch heeft sinds kort een Wikipedia-editie, met al 2200 artikels. Esperanto scoort met 130 000 artikels vrij hoog (23ste op de ranglijst!). Ook een aantal andere plantalen hebben hun edities, wie dacht dat Ido en Volapük dood waren komt bedrogen uit: respectievelijk 20 000 en wel liefst 118 000. Bij deze laatste dient wel opgemerkt te worden dat enige tijd geleden aan het licht kwam dat heel wat artikels automatisch werden aangemaakt. Het aantal mensen dat die artikels raadpleegt zal dan ook heel wat minder zijn. Maar wat de meeste talen betreft is dat eerder uitzonderlijk. Veel Wikipedias werden ook pas heel recent opgestart dus het is waarschijnlijk dat heel wat van hen nog sterk zullen groeien. Omdat deze wikipedia-rage nog maar pas begonnen is is het nog lang niet duidelijk welk effect het zal hebben op de langere termijn. Wel is nu al duidelijk dat het steeds meer mensen stimuleert de taal op een meer 'academisch' niveau te gaan gebruiken, wat impliceert dat ook de woordenschat van die talen kan uitbreiden. Tot voor kort waren heel wat talen beperkt tot dagelijks huis-tuin-keukengebruik (en raakten zelfs daar in de verdrukking). Geweerd uit officiële academische en bestuurlijke milieus, trad er onvermijdelijk een verarming op van de woordenschat en het taalgebruik op die niveaus. Dat was een sociologisch fenomeen, geen taalkundig gegeven. Een klassiek argument tegen die kleine talen was lange tijd (en nu soms nog steeds) dat die talen niet over het culturele en gecultiveerde ontwikkelingsniveau bezitten van de grote 'beschavingstalen'. Taalkundig gezien is dat onzin, sociologisch gezien echter zorgde dat steeds voor een vicieuze cirkel, aangezien die talen dan ook uit de 'gecultiveerde' milieus geweerd werden en veel ideeën en begrippen uit het courante taalgebruik verdwenen. Maar die trend zou wel eens kunnen omkeren nu. Al is het, zoals gezegd, te vroeg om daar zicht op te hebben. Een andere website die als studiemateriaal kan gebruikt worden is de videosite Youtube, waar iedereen videomateriaal kan plaatsen en verspreiden. Het hoeft niet te verbazen dat Engels nog steeds de meest gebruikte taal is, maar de kleinere talen vinden stilaan ook hun weg. Van het relatieve gemak waarmee tegenwoordig filmpjes kunnen gemaakt en op het net gezet worden wordt dankbaar gebruik gemaakt. Om te beginnen is er natuurlijk de muziek. Videoclips en optredens van heel wat artiesten in kleinere talen verschijnen massaal op Youtube. Interessant daarbij is dat bij kleinere talen auteursrechten niet zo'n probleem zijn als bij de grotere: veel artiesten zijn maar al te blij dat hun muziek en hun taal eindelijk ook buiten hun beperkte kring verspreid geraakt. Een andere trend is de videoblog, waarbij mensen als het ware monologen opnemen en op het net plaatsen, waar anderen dan tegenmonologen als reactie op plaatsen. Dit gaat over de meest uiteenlopende thema's, van harde politieke discussies over cultuur tot keukentips. Ook dit gebeurt in heel wat kleine talen. Instructievideo's verschijnen ook massaal op Youtube, van meer en minder professionele aard en ook rond talloze thema's: hoe een gerecht klaar te maken, hoe een meubelstuk in elkaar te steken, enz. Op die manier raakt heel wat dagelijks taalgebruik verder verspreid. Heel wat mensen die een kleine taal leren maken er dankbaar gebruik van. Zo bekijk ik zelf regelmatig wel eens videofilmpjes in Occitaans en Welsh, om een nijpend tekort aan moedertaalsprekers in mijn onmiddellijke omgeving te compenseren. Maar ook heel wat moedertaalsprekers of (klein)kinderen van moedertaalsprekers herontdekken zo hun taalkundige 'roots': tot voor kort was een sociaal leven in die taal voor velen van hen letterlijk een kwestie van lange afstanden. Neem het Occitaans als voorbeeld: het grondgebied van die taal is heel groot (zowat een derde van het huidige continentale Frankrijk), het aantal sprekers nam drastisch af, waardoor de relatieve bevolkingsdichtheid ook sterk afnam (een probleem onder andere voor de inplanting van de Calandreta's, Occitaanstalige schooltjes). Op dat vlak zijn ook de talloze Youtube-filmpjes voor kinderen heel nuttig. In Wales zijn er veel ouders die zelf Engelstalig zijn maar hun kinderen naar de zogenaamde 'Welsh medium schools' sturen. Heel wat kinderprogramma's van de Welshe televisie zijn op het net te vinden en daar maken die Engelstalige ouders in Wales vandaag gretig gebruik van. Nog een andere toepassing, die momenteel nog niet ten volle gebruikt wordt, is de toeristische video waar ook aandacht aan een taal wordt gegeven. Zeker op dat vlak zou het Esperanto wel eens een sterke troef achter de hand kunnen hebben. Statistieken over het taalgebruik in Youtube-filmpjes zijn er niet omdat die niet worden gesorteerd volgens taal maar volgens 'tags' en men vermeldt zelden in welke taal een video gesproken wordt. Er is wel een stijgende trend waarneembaar. De meest recente internethypes zijn de sociale-netwerk-sites zoals dat heet, van het genre Twitter, Myspace, Ipernity en Facebook. Deze websites worden momenteel door de gebruikers zelf vertaald in een hele reeks talen. De Esperantoversie van Ipernity is een klein succes aan het worden. Facebook wordt momenteel ook vertaald in Fries, Baskisch, Esperanto, Schots-Gaelic, Galicisch, Koerdisch, Latijn (!), Vietnamees, Tamil, Faeroees, Koreaans, Georgisch, ... De virtuele gebruikers van die talen zullen zich daardoor hoe langer hoe minder van het Engels moeten bedienen op het internet. Via deze websites kunnen mensen op langere afstand voortdurend met elkaar in contact blijven en dit tegelijk met een groot aantal mensen tezamen. Ideaal voor het voortbestaan van een taal. Als laatste voorbeeld kunnen we nog het opkomende fenomeen van de e-boeken aanhalen. Het is bijzonder gemakkelijk een e-boek aan te maken en op te sturen, vooral omdat eens aangemaakt, het aantal kopies ongeveer oneindig kan zijn. Gedrukte boeken moeten fysiek aangemaakt worden, ook voor een grote taal als het Engels. Voor kleine taalgebieden is het niet zo evident tekstwerk en boeken in een oplage te laten drukken die rendabel is. Een PDF bestand kan daarentegen kosteloos en eindeloos gekopieerd worden, de enige beperking is eigenlijk de ruimte op je harde schijf (en uiteraard eventuele auteursrechten). Verzendkosten zijn er evenmin, behalve dan de internetaansluiting. We kunnen dus wel verwachten dat e-boeken wel eens heel populair gaan worden in kleine taalgemeenschappen (de Vlaamse Esperantobond is er al enkele jaren mee bezig trouwens). De virtuele mogelijkheden die tot hier toe werden opgesomd zijn vooral nuttig voor talen die een grote diaspora kennen. Amerika kent zo bijvoorbeeld heel wat gemeenschappen van sprekers van Europese minderheidstalen. Dankzij het internet vinden heel wat afstammelingen van deze diaspora ook weer hun taalkundige roots terug en sluiten ze aan bij de virtuele taalgemeenschappen in opbouw. De voorhanden zijnde middelen worden echter nog lang niet optimaal benut, noch door de kleinere 'minderheidstalen', noch door Esperanto. Nochtans, als er één taal is in de wereld waar we echt van een 'diaspora' effect kunnen spreken is het wel Esperanto. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat vandaag steeds meer Esperantisten vooral via het internet actief zijn. Esperanto heeft echter nog een extra troef achter de hand, namelijk dat alle Esperantisten zelf deel uitmaken van andere taalgemeenschappen en ze haast per definitie polyglotten zijn. Ze worden wellicht de grootste ervaringsdeskundigen wat betreft het uitbouwen van een levende en actieve virtuele taalgemeenschap. Ervaring die kan gebruikt worden om de andere kleinere taalgemeenschappen hulp en diensten aan te bieden en ook de contacten tussen die taalgemeenschappen te versoepelen. In het 'lingvaro' van de virtuele wereld zijn Esperantisten dus geknipt (misschien wel voorbestemd?) om pioniers en bruggenbouwers te zijn. Kevin De Laetseptembernummer 2010 Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020 |