|
Belang van het EsperantoEven een woordje vooraf: we zijn niet tegen het Engels. Elke taal - dus ook het Engels, heeft haar bestaansrecht en moet op een gelijkwaardige positie in de wereld kunnen rekenen. Toch willen we de nadelen en tekortkomingen van de huidige internationale taalpolitiek nogmaals onderstrepen en voor een nieuwe, alternatieve taalpolitiek pleiten. De redactie. Het belang van Esperanto voor het (arbeiders)volkIn 1906 stelde de CGT (Confédération Générale du Travail = Algemene Confederatie van de Arbeid) in de Noord-Franse stad Amiens vast dat de taalbarrière een belangrijk obstakel was voor de emancipatie van de arbeiders. Het congres van de CGT, die toen in Frankrijk 200 000 leden had, stemde een advies en oproep aan de arbeidersvakbonden en -activisten om de studie en het gebruik van het Esperanto te stimuleren en, daar waar mogelijk, avondcursussen in te richten voor de arbeiders. In 1910, schreef Dr. L.-L. Zamenhof, de ontwerpen van het Esperanto aan de Duitse krant “Der Arbeiter Esperantist” (De Arbeider-Esperantist): “Misschien heeft onze democratische taal voor niemand ter wereld meer belang dan voor de arbeiders, en ik hoop, dat de arbeiders vroeg of laat de sterkste steun zullen vormen voor onze zaak. De arbeiders zullen niet enkel het nut van het Esperanto ondervinden, maar ze zullen ook, meer dan anderen, de essentie en de idee van het esperantisme beleven.” In 1921 tijdens het Universeel Congres te Praag ondervond de vice-secretaris van de Verenigde Naties, Inazô Nitobe - een bekend figuur in Japan en daarbuiten en een getalenteerd spreker van het Engels, de werking van het Esperanto in zijn rol van internationale taal: "Terwijl de rijken en geleerden van bellettrie en wetenschappelijke verhandelingen in de originele taal genieten, gebruiken de armen en nederigen het Esperanto als 'lingua franca' voor hun ideeënuitwisseling. Esperanto wordt hierdoor de motor van de internationale democratie en van een sterke verbintenis. Men moet deze interesse van de massa, in een rationele en favorabele geest, ernstig overwegen wanneer men de vraag over de gemeenschappelijke taal bestudeert." Eveneens in 1921, in het kader van hetzelfde congres, werd SAT, Sennacieca Asocio Tutmonda (Wereldwijde Vereniging zonder Naties) opgericht, dat in die tijd al een vorm van niet-gouvernementeel sociaal forum was met een gemeenschappelijke werktaal die makkelijker te beheersen was voor eender welk volk dan gelijk welke andere nationale of etnische taal. In 1922 maande Lord Edgar Robert Cecil (1864-1958), Engelsman en latere Nobelprijswinnaar (Nobelprijs voor de Vrede 1937), de Commissie voor Intellectuele samenwerking van de Verenigde Naties aan "niet te vergeten dat een wereldtaal niet enkel voor de intelligentsia nodig was, maar vóór alles voor de volkeren zelf" . Dat was in de tijd (1921-1922) toen de Franse overheid een sterke tegenstander was van het Esperanto bij de Verenigde Naties en troepen stuurden om het Duitse industriële Ruhr-gebied te bezetten, aldus bijdragende tot de populariteit van de extremistische Hitler die zo in zijn land als echte verdediger van de interesses van het volk overkwam. Meer dan honderd jaar na het CGT-congres, in 2008, blijft de taal een obstakel dat een dialoog, de solidariteit en het gezamenlijke zoeken naar humane oplossingen tussen de slachtoffers van het nu overheersende politiek-economische systeem in de weg staat, een systeem dat fundamenteel onjuist, zelfs oneerlijk en immoreel is, het gangreen van de mensheid is. In het tijdperk dat men over “rechtvaardigheid” spreekt, is een NATIONALE taal op sluipende en oneerlijke wijze in de rol van INTERNATIONALE taal gekropen, zo bijdragende tot de verdieping van de afgrond tussen extreme rijkheid en extreme armoede. Men spreekt meer en meer over "eerlijke handel", maar niet minder belangrijk is de eerlijke taalpolitiek. Men weet dat een etnische minderheid het grootste deel van de rijkdommen van de gehele wereld in handen heeft, maar tijdens conferenties waar het Engels de enige werktaal is, kunnen geboren Engelstaligen het vaakst, het langst en het handigste tussenkomen om daarmee hun standpunt op te dringen: "Wat men nodig heeft tijdens een vergadering is het brein van de mensen. Als men hen verplicht Engels te spreken, kunnen de geboren Engelstaligen 100 procent van hun capaciteiten gebruiken, de mensen die de taal heel goed spreken zo’n 50%, maar de meerderheid slechts 10%. Wanneer iedereen zich wil voordoen als Angelsaksisch, moet men zich er niet om verbazen dat de winnaars de Angelsaksen zijn" . Zo sprak Dhr. Jean-François Derecque, algemeen directeur van de farmaceutische multinational Sanofi-Aventis ("L'Expansion", nov. 2004) . In 2001, na een tweejarig gebruik van het Engels als taal voor de zaken tussen Renault en de Japanse firma Toyota, verklaarde Dhr. Louis Schweitzer, algemeen directeur van Renault aan het AFP (Agence France Presse): "De taal was een moeilijkheid die iets hoger lag dan we hadden gedacht. We kozen voor het Engels als taal van de samenwerking, maar dat leidde tot een handicap met wederzijds gereduceerd rendement." Als het Engels zelfs voor bedrijfsleiders en kaderleden van multinationals ongeschikt blijkt, is het dan realistisch te geloven dat ze efficiënt ten dienste kan staan van de solidariteit tussen de volkeren over de naties heen, tussen mensen die niet het privilege hadden om lang te studeren? Voor internationale communicatie is het duidelijk belangrijk om de taal van efficiëntie en eerlijkheid te verkiezen, namelijk het Esperanto. Henri Masson, geschreven ter gelegenheid van de afgelopen 1-mei-viering.(vertaling: Lode)Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020 |