|
De vergeten talen van EuropaUit Horizon-taal nr 236, maart-april 2009 K. De Laet De Europese unie telt momenteel 23 officiële werktalen. Deze zijn: Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Iers, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds [Nota: ondertussen kwam het Kroatisch erbij, zodat er 24 werktalen zijn]. Dit zijn echter lang niet de enige talen die in Europa gesproken worden. Zelfs als we de talen meegebracht door niet-Europese migranten buiten beschouwing laten en ons beperken tot de 'inheemse' talen van Europa, zijn er zeker nog tientalle andere. In totaal worden naar schatting minstens tachtig talen gesproken in Europa, afhankelijk van hoe men precies 'Europa' definieert en hoe men precies 'talen' en 'dialecten' definieert. De meeste van deze talen zijn echter geen officiële staatstalen, maar zogenaamde 'minderheidstalen'. Waarom zijn deze 23 talen de werktalen van Europa geworden en de andere talen niet? Men heeft ze uiteraard niet zomaar willekeurig gekozen. Deze lijst is het gevolg van politieke machtsverhoudingen, binnen de staten waar ze officieel zijn. De Europese Unie is een unie van de bestaande lidstaten, daarom zijn de officiële werktalen van de EU de talen die door de lidstaten naar voren werden geschoven. Of specifieker, door hun regeringen, die in zowat alle gevallen een vrij centralistisch taalbeleid voeren. Talen die binnen een lidstaat tot het statuut van minderheidstaal werden veroordeeld, of zelfs helemaal geen erkenning hebben, kunnen daarom ook niet op het statuut voor 'officiële werktaal' van de EU rekenen. Dit geeft vreemde toestanden: een taal als het Iers, dat een tweehonderd duizendtal sprekers telt en in Ierland zelf een demografische minderheidstaal, is een Europese werktaal geworden omdat het de officiële eerste werktaal van de Ierse republiek is en de Ierse staat vrij veel aandacht geeft aan het in stand houden van die taal. Daartegenover staat bijvoorbeeld het Catalaans, dat met ongeveer negen miljoen sprekers zelfs het Deens overtreft (5,5 miljoen), maar geen Europese werktaal is. Minderheidstaal versus meerderheidstaal: verwarring over de spraakverwarring De term 'minderheidstaal' zelf is eigenlijk relatief en misleidend. Wanneer men over een 'minderheidstaal' spreekt is dat altijd in een bepaalde context. Zo kan een taal tegelijk een minderheidstaal zijn in het ene land en een meerderheidstaal in het andere, denken we bijvoorbeeld aan het Duits (Oostkantons) en het Nederlands (Frans-Vlaanderen, Kleef). Bij 'minderheidstaal' zouden we denken aan een klein aantal sprekers, maar het al aangehaalde contrast tussen het Catalaans en Deens toont dat ook dat niet altijd klopt. Veel hangt ook af van welke politieke bril men opzet: Baskisch in Baskenland is bijvoorbeeld een minderheidstaal volgens de Spaansgezinde politieke middens, maar voor de Baskische taalbeweging is net het Spaans een minderheid in Baskenland. Een taal kan zelfs binnen eenzelfde land van statuut veranderen naargelang men het begrip 'minderheid' invult volgens politieke dan wel demografische criteria, zoals het geval is met het aangehaalde Iers, dat naar moedertaalsprekers in Ierland zelf een heel kleine minderheid is, maar politiek en bestuurlijk wel als de éérste officiële taal geldt. Een departement, gewest of provincie binnen een land zou zodanig afgebakend kunnen worden dat een taal die nationaal een 'minderheid' is, lokaal een meerderheid wordt. Dat is het geval met het Catalaans in de Autonome Regio Catalonië (Spanje): minderheidstaal tegenover Spanje in zijn geheel (46,6 miljoen inwoners) meerderheidstaal binnen de regio zelf. Binnenlandse grenzen kunnen echter ook zodanig getrokken worden dat ze een taal op alle niveaus in een minderheid plaatsen. Het is mogelijk een taal op 'democratische' wijze in een politiek inferieure positie te dwingen en zelfs uit te roeien, louter door bestuurlijke grenzen aan te passen. De departementsgrenzen in Frankrijk werden getrokken zonder inacht name van de lokale streektalen. Het Nederlands in Frans-Vlaanderen zou bijvoorbeeld een lokale meerderheidstaal kunnen zijn indien de Vlaams-sprekende regio een eigen departement had, maar door het onder te brengen in het departement 'Nord' werden de Vlaamstaligen ook regionaal een minderheid. Hetzelfde is ook het geval met het Baskisch op Frans grondgebied. De kleine regio waar Baskisch nog gesproken wordt (Iparralde) werd ondergebracht in het departement Pyrénées-Atlantiques. De Baskischtaligen, ongeveer 50 000, zijn een kleine fractie van de totale bevolking van ongeveer 650 000 inwoners, dus zij hebben geen wezenlijke invloed op het bestuur. Hetzelfde gebeurde overigens ook met zuidelijk Baskenland, gelegen in Spanje. Het historische gebied van 'Euskal Herria' werd opgedeeld in twee regios, de Baskische Autonome Regio en Navarra. In de eerste is Baskisch vandaag nog steeds sterk aanwezig, in Navarra is de verspaansing veel sterker gebeurd door demografische verhoudingen. Indien de twee regios samengebracht zouden worden, zou de Baskische taal er mogelijk meer stand gehouden hebben. Door de opdeling is het Baskisch in Navarra echter in een zwakke positie gekomen en steeds meer verdrongen geraakt. Het is een beproefde strategie: een lokale taalgemeenschap wordt over verschillende administratieve regios verdeeld en vervolgens laat men gewoon de democratie 'zijn werk doen': eenmaal in een minderheidspositie geplaatst heeft een taalgemeenschap het heel moeilijk nog enige politieke vertegenwoordiging te kunnen bekomen, waardoor er een taalconflict ontstaat. Taalconflicten zijn dan ook niet typisch Belgisch, ze komen in heel Europa voor. Sinds de tweede wereldoorlog en de democratisering in Europa hebben de 'minderheidstalen' wel kunnen rekenen op toenemende politieke steun om hun positie te verzekeren. Een aantal kleine talen hebben politieke statuten kunnen afdwingen en kregen een officiële plaats in het staatkundig bestel: het Fries, het Catalaans, het Baskisch, het Welsh, die in de regionale besturen officiële werktalen werden, niet zelden na lange periodes van onderdrukking en miskenning. Maar er zijn nog steeds talen die geen of bijna geen erkenning krijgen, of zelfs niet eens als taal beschouwd worden. In eigen land is er bijvoorbeeld het Waals, dat in de taalkunde wel als aparte taal wordt beschouwd, maar in politieke kringen nog steeds als een 'patois' wordt behandeld (overigens telt het Waals in België méér sprekers dan het Duits!). Een taal doelbewust het etikket 'dialect' opkleven is ook een handige manier om een taalminderheid haar rechten te ontzeggen. Taal of dialect: nog meer spraakverwarring Het is ook dikwijls moeilijk om een taal precies te definiëren. Wanneer is een taal een taal en wanneer een dialect? Men neemt de termen 'taal' en 'dialect' doorgaans aan als iets vanzelfsprekend maar eigenlijk zijn ze dat niet. Het gezegde dat een taal een dialect is 'met een eigen leger' heeft een grond van waarheid, maar in werkelijkheid is het nog wel wat complexer. In zowat alle gevallen hangt het statuut van een taal of dialect af van sociaal-economische factoren, politieke machtsverhoudingen en invalshoeken. Neem bijvoorbeeld Valenciaans en Catalaans. Doorgaans wordt in de taalkunde het Valenciaans en het Catalaans als varianten beschouwt van één taal (die gemakshalve dan wel 'polycentrisch' genoemd wordt). Maar de Spaanse politieke omstandigheden hebben door de jaren heen een soms bitsig debat gevoedt over hoe de twee streektalen zich tot elkaar verhouden. De groeiende beweging voor meer autonomie en zelfs onafhankelijkheid in Catalonië speelt daar een rol in, de regio wil zich meer als 'natie' identificeren (wat enkele jaren geleden tot een serieus politiek conflict heeft geleid rond het nieuwe Autonomiestatuut, een debat waar ook de taalbeweging een grote rol in speelde). Valencia is in die kwestie veel 'trouwer' aan Spanje waardoor een als tegenreactie op het 'Catalanisme' een Valenciaanse tegen-identiteit is beginnen groeien. Niet weinig sprekers van het Valenciaans benoemen hun taal zelfs als dialect van het Spaans in plaats van het Catalaans. De benaming 'Spaans' draagt overigens ook een politieke stempel, want oorspronkelijk heette die taal Castilliaans, naar de regio waar ze vandaan komt. De kwestie taal-dialect komt nog sterker tot uiting in Frankrijk (dat tot op vandaag nog steeds een 'Jacobijns' eentalig Frans beleid voert). Taalkundig gezien bestaat het (continentale) Frankrijk uit vier grote taalfamilies: de Romaanse, de Germaanse, de Keltische en de Baskische. De Romaanse taalfamilie is zelf opgedeeld in drie subfamilies: de zogenaamde Oc-talen, de Oil-talen en de Franco-Provençaalse dialecten (moderne taalkunde deelt de talen lichtjes anders op, de plaats van Catalaans durft al eens te schuiven tussen 'Gallo-Romaans' en 'Ibero-Romaans', maar het ligt eigenlijk relatief dicht bij het Occitaans, dat een vrij groot gebied in het zuiden van Frankrijk omvat). Afhankelijk van wie de talen beschrijft wordt over taal of dialect gesproken. Sommigen zien verschillende Oc-talen: Provençaals, Gascons, Lenguadocien, Aranees, ... anderen zien al deze variëteiten als dialecten van een overkoepelend Occitaans. Niet zelden spelen politieke motieven een rol: staats-Fransgezinden zullen eerder over talen (in meerderheid) spreken, Occitaanse bewegingen hanteren veel vaker 'het Occitaans' als een taal om een eigen Occitaanse nationale identiteit te benadrukken. Taal wordt zo dus een politiek wapen. Het Occitaans heeft overigens nergens een officieel statuut behalve in Val d'Aran, een kleine regio in het noorden van Catalonië. De situatie is omgekeerd in de taalfamilie van de 'langues d'Oïl', wier taalgebied het noordelijke deel van Frankrijk en het zuiden van België omvat. Daar hebben de Fransgezinden de verschillende 'langues d'Oïl' (Waals, Picardisch, Champenois, Normandisch, ...) altijd als dialecten van het Frans beschouwd terwijl lokale taalbewegingen deze streektalen als aparte volwaardige talen bezien. Hetzelfde fenomeen bestaat overigens ook voor het Nederlands: de positie van 'dialecten' zoals het Limburgs of het West-Vlaams zijn ook geregeld voorwerp van debat. Merkwaardig genoeg heeft het Afrikaans zoals dat door de voormalige Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika wordt gesproken inmiddels wel het statuut van aparte 'taal' gekregen, hoewel dat Afrikaans veel dichter bij het Algemeen Nederlands staat dan veel 'platte' dialecten in Nederland en Vlaanderen zelf. Terug naar Frankrijk: een merkwaardig geval is het Franco-Provençaals, gesproken in de streek Savoie (omgeving Lyon) en in Zwitserland (Génève) en Italië (Valle d'Aosta). Volgens de huidige consensus wordt dit Franco-Provençaals binnen de taalkunde gezien als een taalgroep apart van de Oc- en Oïl-talen. De oude naam Franco-Povençaals werd bedacht omdat de taal kenmerken vertoonde van zowel het Provençaals-Occitaans als het Frans maar niet echt bij een van de twee kon ondergebracht worden. Sedert de jaren 1970 is er een cultuur- en taalbeweging opgekomen die de hele taalgroep verenigt onder de nieuwe naam 'Arpitaans', een naam die meer en meer ingang vindt. Deze nieuwe naam verheft de taal alvast van een een soort patois-mengtaaltje (waar 'Franco-Provençaals' aan doet denken) tot een heuse historische cultuurtaal met eigen identiteit. De discussie taal-dialect komt werkelijk overal voor. Er kunnen nog talloze voorbeelden van zo'n discussies gegeven worden met politieke bijbedoelingen. Bijvoorbeeld het Luxemburgs, dat in de 20ste eeuw een eigen identiteit kreeg, deels als reactie op het Duitse nationalisme van de tweede wereldoorlog. Of het Nedersaksisch in Nederland, dat vaak als een verzameling dialecten wordt gezien van het Nederlands maar eigenlijk beter aansluit bij de Platduitse dialecten in het noorden van Duitsland. Denken we aan Asturisch (in Spanje): dialect van het Spaans (zoals de Spaansgezinden zeggen), of aparte taal (volgens de Asturische taalbeweging)? En het meest treffende voorbeeld uit Europa is wellicht te vinden in voormalig Joegoslavië, waar het Bosnisch, Kroatisch en het Servisch door politieke omstandigheden in de perceptie bij velen aparte talen zijn geworden hoewel dat taalkundig gezien helemaal niet nodig is. Dit debat over wat taal en wat dialect is heeft eigenlijk ook verregaande implicaties voor het taalonderwijs. In onze Westerse onderwijssystemen worden de 'standaardtalen' aangeleerd, maar die zijn zelf in alle gevallen het product van politieke beslissingen en machtsverhoudingen, niet van taalkundige overwegingen (buiten in enkele specifieke gevallen zoals het Baskisch, dat met geen enkele andere taal verwant is). Indien de geschiedenis wat anders had verlopen hadden wij misschien geen Algemeen Nederlands aangeleerd gekregen op school, maar Algemeen Nederduits of Algemeen West-Duits: tot ver in de late middeleeuwen werd onze taal immers nog 'Diets' genoemd. En indien bijvoorbeeld Picardië de toonangevende politieke macht was geworden in de regio in plaats van het Île-de-France (Parijs), werd het Frans vandaag misschien beschouwt als een dialect van dat Picardisch en kregen alle kinderen op school onderwijs in de taal van de Ch'ti's. Het Engels had ook kunnen evoluëren tot 'dialect' van het Schots, en zo zijn er nog talloze voorbeelden te bedenken waarbij dialecten door politieke gebeurtenissen anders hadden kunnen evolueren. Het mag dus duidelijk zijn dat wanneer we spreken over 'taal' of 'dialect', daar een hele geschiedenis achter ligt, waar we zelden of nooit bij stil staan. Om toch duidelijkheid te scheppen... Dit gezegd zijnde, kan er dikwijls wel een consensus gevormd worden. Een consensus die zelf uiteraard ook in grote mate arbitrair is maar die het wel gemakkelijker maakt enige duidelijkheid te scheppen in de Babylonische taalverwaaring over dialecten en talen. In de taalkunde werden heel wat politieke geschillen over taal eigenlijk al lang opgelost. En in veel gevallen is de mening van de sprekers van een taal zelf ook een ernstig in overweging te nemen criterium, zeker waar het gaat over taalgemeenschappen met een actieve taal- en cultuurbeweging. In de komende artikelenreeks over zogenaamde 'minderheidstalen' in Europa zullen we zoveel mogelijk het standpunt van de sprekers zelf volgen. Het Occitaans nemen we dan bijvoorbeeld als één ('polycentrische') taal, omdat de Occitaanse taalbewegingen dat zelf meestal zo zien. Het Waals daarentegen nemen we als apart, los van het Frans, omdat de Waalse taalbeweging dat zelf zo ziet. Waar de onduidelijkheid te groot zullen we de in de wetenschappelijek taalkunde bestaande indelingen presenteren en het (subjectieve) oordeel zelf aan de lezers overlaten. Vanaf het volgende nummer van Horizontaal zullen we de 'vergeten' talen van Europa onder de loep nemen. In elke aflevering zullen we een bepaalde taal of talengroep voorstellen, bekijken wat de huidige stand van zaken is, wat de mogelijkheden en gevaren voor het voortbestaan van deze taal zijn. We beginnen de reeks met de taalsituatie in eigen land, meer bepaald de Romaanse en Germaanse 'minderheidstalen' zoals Waals, Luxemburgs en Limburgs. naar het volgende artikel: de Germaanse streektalen in de Benelux. terug naar de Horizon-taal indexpagina Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020 |