|
De ziel van de taalIn die periode van 1887 tot 1900 waren voor de internationale propaganda en voor de organisatie eerst vooral Duiters en later Fransen actief. Maar heel die tijd door woonde het grootste deel van de „esperantisten” in Rusland. Dat waren Russen, Polen, Hebreeërs en Armeniërs. Vooral zij creëerden de eerste literatuur, en zeker en vast vind je onder hen tot op de dag van vandaag (1923) de beste auteurs. Het is dus vanzelfsprekend, dat hun invloed op de taal zeer groot was. Zij hebben er ongetwijfeld het meest toe bijgedragen om aan het Esperanto zijn eigen speciale geest te geven en die te helpen bewaren. Zij ook hebben aan de beweging haar eigen idealistische kleur gegeven. Nog steeds kan de Esperanto-reiziger vaststellen dat nergens meer dan in het Oosten tussen de aanhangers een bijna religieus vuur brandt en een poëtisch enthousiasme heerst voor de „heilige zaak”. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen dat Rusland een echte smeltkroes van volkeren is, een uitgestrekt continent waar een grote verscheidenheid van volkeren woont en waar meer dan honderd talen worden gesproken. Nergens komt men zoveel onderling verschillende rassen tegen. De situatie van Bjalistok is genoegzaam bekend. Welnu, op andere plaatsen in Rusland zijn er niet alleen Russen, Polen, Hebreeërs en Duitsers, maar Letten, Esten, Finnen, Oekraïners, Tataren, Georgiërs, enz. Verschillen in taal, gewoonten en ras en de moeilijke politieke omstandigheden zetten die volkeren verschrikkelijk tegen elkaar op terwijl ze erg afgezonderd wonen en ze elkaar wederzijds erg slecht kennen. Dat aan weldenkende en welmenende inwoners van die streek het Esperanto zich manifesteerde als een gezegende reddingsboei en nieuwe hoop, is in dat licht gemakkelijk te begrijpen. Door het Esperanto konden zij uitzien naar een nieuwe verbroedering, en zij begonnen die inderdaad ook te realiseren. In Rusland zelf bleek de nieuwe internationale taal erg nuttig en goed werkbaar. In kringen van Russische esperantisten troffen mensen uit verschillende volken elkaar en ze sloten vriendschap, terwijl diezelfde mensen elkaar voordien nooit in het sociale leven zouden hebben aangesproken. Het hoeft dus niet te verwonderen dat hun enthousiasme extreme vormen aannam en dat zij de Esperantoliteratuur hebben overstelpt met liederen over broederschap en de grote familiekring. Westerlingen hebben zich vaak verwonderd over het sterk idealistische karakter van de Russische Esperantosprekers, want tot 1914 hebben zij nooit op dezelfde manier geleden, en het leven heeft hen ook nooit met geweld gedwongen tot een plots overdenken van de meest fundamentele zaken van de menselijke conditie.
In vergelijking met het toenmalige Rusland was het leven voor de westerlingen erg rustig. Oorlogsgevaar dreigde er enkel bij economische belangenconflicten. Er waren weliswaar vooroordelen van de ene staat jegens de andere, maar generaties lang konden leven en sterven vooraleer die vijandschap tot een bloedig conflict leidden. In Rusland daarentegen leden de mensen onophoudelijk en direct wegens conflicten tussen volken. Wanneer een gezin een zoon verliest, gevallen in het straatgeweld, of wanneer een kleine handelaar zijn winkel in puingeslagen en in brand gestoken ziet omdat hij Hebreeër is, dan heeft de droom van broederschap onder de mensen een reële voedingsbodem en kan die zich gemakkelijker diep wortelen in het hart van de mensen. Daarom kunnen veel van de Esperantogedichten uit die periode voor westerlingen te bombastisch en te utopisch lijken, terwijl ze voor de esperantisten in Rusland juist het oprechte gevoel van hun hart uitdrukken. De onophoudelijke nadruk die de Russische aanhangers legden op het aspect van verbroedering tussen de mensen, bracht bij esperantisten in alle landen een mooi poëtisch gevoel teweeg dat men later „de interne idee” (la interna ideo) is gaan noemen. Dat had een zeer positieve invloed op de taal, want het creëerde een sterke onderlinge band en bracht door het aanstekelijk enthousiasme de gebruikers van het Esperanto tot een eenheid, zoals die ook bestaat bij andere volken en hun taal. Talen zijn slechts levensvatbaar dank zij dit eigen gevoel, en het Esperanto had nooit kunnen ontsnappen aan die historische wet. Dat intern elan gaf de taal vleugels en maakte het mogelijk dat ze geen artificieel systeem bleef, maar een echte levende taal werd. Russische aanhangers hadden het verstandige doorzicht om de taal meteen te gaan gebruiken en ze te propageren door het gebruik. Bekend is het getuigenis van Dr. Ostrowski, die via het Esperanto correspondeerde met mensen uit twaalf verschillende landen. De Russen schreven veel, maar ze spraken ook veel. [...] Zo bewezen zij aan de taal een grote dienst door aan het Esperanto een eigen sfeer en leven te geven en de voorwaarden te scheppen dat het taalmateriaal uit zichzelf kon vergroten en verrijken in plaats van te groeien door inbreng van buitenaf. Vooral dankzij hen werd het Esperanto de taal van de Esperantogemeenschap vooraleer het de taal voor de mensheid werd. Voor deze laatste stap legden zij de basis, want „de taal van niemand” kan niet zomaar „de taal voor iedereen” worden, zelfs niet door een gemeenschappelijke beslissing van regeringen. De invloed van de Slavische talen op het Esperanto door de vele Russische en Poolse auteurs uit die eerste periode, had als resultaat dat de taal een grote vrijheid van stijl verwierf en de zinsbouw een flexibiliteit die het Frans en het Engels niet hebben.
Door de in het Esperanto altijd opmerkelijke tendens tot eenheid is die vrije zinsbouw snel internationaal gebruik geworden, de beste niet-Slavische auteurs gebruiken hem met zeer mooie stijleffecten als resultaat. Die flexibiliteit is een belangrijk element van wat men „de goede Esperantostijl” noemt. De multiculturele inbreng van de aanhangers uit het oosten hebben voor het Esperanto een zeer belangrijke rol gespeeld. Terecht kan men hun invloed als volgt resumeren: zij begrepen de ideeën van Zamenhof het best en zij hebben in onze beweging het best de raad van Borovko toegepast: Ni donu animon al nia lingvo. (We moeten onze taal een ziel geven.) (uit: Edmond Privat, Historio de la lingvo Esperanto. Deveno kaj komenco 1887-1900. Ferdinand Hirt & Sohn, Leipzig, 1923. Hfst. 12, p. 70-74.) Laatste aanpassing van deze bladzijde: 09-05-2020 |